Learn the following verbs and their past participles by heart.
Strong verbs:
blijven; gebleven
eten; gegeten
komen; gekomen
lezen; gelezen
liggen; gelegen
schriven; geschreven
vertrekken; vertrokken
Irregular verbs:
brengen; gebracht
denken; gedacht
doen; gedaan
gaan; gegaan
hebben; gehad
kopen; gekocht
nemen; genomen
slaan; geslagen
staan; gestaan
zien; gezien
zijn; geweest
zoeken; gezocht